Direct naar artikelinhoud
De Kamer stemt over de pensioenwet, maar niemand weet hoe die uitpakt
Beeld Suzan Hijink
AnalysePensioenen

De Kamer stemt over de pensioenwet, maar niemand weet hoe die uitpakt

Eindelijk kunnen Tweede Kamerleden straks stemmen over de nieuwe pensioenwet. Maar weten ze wel hoe een ‘ja’ of ‘nee’ gaat uitwerken in de praktijk?

Sommige Kamerleden liggen ervan wakker, zo gaven ze onlangs toe. ‘Ja’ of ‘nee’ zeggen tegen de grootste naoorlogse sociale hervorming, de overgang naar een nieuw pensioenstelsel dat in bijna niets lijkt op het huidige, dat doe je niet zomaar.

Het heeft heel lang geduurd tot de nieuwe pensioenwet haar weg had gevonden naar de plenaire zaal van de Tweede Kamer, waar ze woensdag behandeld wordt. Tien jaar lang hebben vakbonden, werkgevers en het kabinet gekibbeld voordat er een pensioenakkoord lag. Vervolgens is de beoogde ingangsdatum van de nieuwe wet ook nog eens meermaals uitgesteld.

Er staat veel op het spel. Op dit moment hebben Nederlanders in totaal zo’n 1500 miljard euro aan pensioenvermogen opgespaard, verdeeld over grote potten bij de verschillende pensioenfondsen. Straks moet iedereen een persoonlijk pensioenpotje krijgen, en moet die 1500 miljard dus zorgvuldig worden verdeeld over miljoenen individuele potjes. Hoe bereken je dan wie waar precies recht op heeft?

Naast de zorgen over die enorme rekensom speelt er waarschijnlijk nog iets anders door de hoofden van Kamerleden: vertrouwen. Vertrouwen in de politiek en vertrouwen in het pensioenstelsel. Dat is er bij een grote groep ouderen totaal niet meer, nadat zij in veel gevallen al twaalf jaar niet door hun pensioenfonds zijn gecompenseerd voor de stijgende consumentenprijzen.

Het nieuwe pensioenstelsel, met méér kans op pensioenverhogingen, is een kans om dat vertrouwen terug te winnen − voor zover dat nog kan. Daar wil je als Kamerlid dus goed over nadenken. Twijfelende oppositiepartijen als GroenLinks en PvdA, die de coalitie nodig heeft in de Eerste Kamer, zullen voor ze ermee instemmen heel precies willen weten hoe dat nieuwe pensioenstelsel gaat uitpakken.

Maar dat kan niet. Het is nog voor een groot deel onduidelijk hoe het allemaal zal uitpakken. Kamerleden moeten dus straks stemmen over een historische hervorming, zonder te weten wat de exacte gevolgen van hun stem zullen zijn. Hieronder drie belangrijke onzekerheden.

1. Modellen

Te beginnen met de meest basale vraag: gaat de gemiddelde Nederlander er straks op vooruit?

Iedereen heeft straks een eigen potje. Dat vullen de werknemer en werkgever gedurende de loopbaan met premie, en dat groeit verder doordat het pensioenfonds die premies voor de werknemer belegt. Als de pensioenleeftijd aanbreekt, mag de gepensioneerde zijn potje ‘leeglepelen’. Maar met welke snelheid? En hoe hoog mag de maandelijkse uitkering zijn? Dat is nog niet duidelijk.

Om dat te kunnen berekenen, hebben fondsen een set parameters nodig. Zeg maar: verwachtingen over hoe de aandelenmarkt het de komende tijd gaat doen, en welk rendement je daar minimaal en maximaal van mag verwachten. Hetzelfde geldt voor obligaties en andere beleggingsportefeuilles.

Die maximaal te verwachten beleggingsrendementen dienen als een soort bovengrens voor hoe snel het pensioenpotje straks leeggehaald mag worden. Het moet voorkomen dat gepensioneerden hun vermogen sneller opmaken dan het redelijkerwijs bijgevuld kan worden met nieuwe beleggingswinst.

Maar die zo belangrijke parameters zijn nog niet binnen. Eigenlijk zouden ze afgelopen zomer al geleverd worden door de Commissie Parameters, een door de overheid aangestelde groep van acht wetenschappers. Dat is niet gelukt. Het advies komt naar verwachting pas later dit jaar, in ieder geval ná de stemming in de Tweede Kamer.

Dat maakt nogal veel uit. Tot nu toe zien de voorspellingen over hoe het nieuwe pensioenstelsel gaat uitpakken er redelijk rooskleurig uit. Maar die voorspellingen zijn gebaseerd op de cijfers van de vórige Commissie Parameters. Die kwam in 2019 tot haar advies, toen de economie er totaal anders uitzag en de marktrente en inflatie een stuk lager waren dan ze nu zijn. Zal het nieuwe pensioenstelsel er nog steeds zo rooskleurig uitzien met de nieuwe parameters?

Het nieuwe advies van de commissie speelt ook een rol bij het herverdelen van alle grote pensioenpotten over individuele potjes. Pensioenfondsen mogen straks kiezen uit twee rekenmethodes om te bepalen wie waar recht op heeft. Er is een ‘standaardmethode’, die redelijk rechttoe rechtaan kijkt hoe lang iemand ergens heeft gewerkt, en welk deel van de totale pot dus van hem of haar zou moeten zijn.

Maar fondsen mogen ook kiezen voor de zogeheten VBA-methode, die bij het evenwichtig verdelen van het geld meer rekening houdt met economische toekomstscenario’s. Om die reden is de VBA-methode erg afhankelijk van het advies van de Commissie Parameters, dat er dus nog niet is.

Vooral Kamerlid Pieter Omtzigt maakte zich daar de afgelopen tijd zorgen over. Computers hebben letterlijk honderdduizenden scenario’s doorgerekend over hoe die VBA-methode de grote pensioenpotten bij verschillende economische omstandigheden zou kunnen opdelen in kleine potjes, en hoe dat voor werknemers en gepensioneerden zou kunnen uitpakken. Maar in al die scenario’s, zei Omtzigt, is uitgegaan van een gemiddelde inflatie van 2 procent, met een maximale uitschieter naar 6 procent inflatie. Terwijl de inflatie volgens het Centraal Bureau voor Statistiek in september ruim 14 procent bedroeg.

“Dat is alsof je gaat zeilen en alleen maar weersverwachtingen hebt gemaakt van windkracht 2, 3 en 4”, zei hij tijdens een wetsoverleg op 12 oktober. “Je doet dus het grootzeil op. Het gaat stormen met windkracht 11. Dan breekt je mast af, scheurt je zeil en met een beetje pech zinkt je boot. Dat is wat we hier gedaan hebben. We hebben voorspellingen gemaakt op basis van windkracht 2, 3 en 4.”

Die waarschuwing kwam wel binnen bij verantwoordelijk minister Carola Schouten (pensioenen). Onlangs besloot zij haar wetsvoorstel zo aan te passen dat pensioenfondsen alleen nog in uitzonderlijke gevallen gebruik mogen maken van die VBA-methode. Ook heeft Schouten bepaald dat iemand er maximaal 5 procent op achteruit mag gaan ten opzichte van wat er uit de standaardmethode zou komen.

Omtzigt blijft het desondanks raar vinden: hoezo moeten ze stemmen over een wet terwijl de Commissie Parameters nog niet klaar is met haar werk? Andere Kamerleden berusten iets meer in het feit dat je niet alles van tevoren kunt doorrekenen. VVD’er Bart Smals zei bijvoorbeeld dat het nieuwe stelsel sowieso een vooruitgang is. “Wat mij betreft zitten we nu in een kwalitatief mindere boot dan de boot waar we naartoe gaan”, zei hij, voortbordurend op de zeilanalogie van Omtzigt. “Dus als er storm komt, kunnen we beter in de nieuwe boot zitten dan in de oude.”

2. Financiële positie

Pensioenfondsen staan er momenteel vrij goed voor. Het afgelopen jaar is de marktrente fors gestegen, wat betekent dat fondsen minder vermogen hoeven op te potten. Zij kunnen meer uitdelen aan hun deelnemers.

Die riante positie maakt de overgang naar het nieuwe stelsel een stuk makkelijker. Bijvoorbeeld omdat er dan minder moeilijk gedaan hoeft te worden over de compensatie voor de groep die er met de overgang naar een individueel pensioenpotje eenmalig op achteruit zal gaan.

Maar het gaat niet om de financiële positie van nu. Het gaat om het moment dat een pensioenfonds overgaat op het nieuwe stelsel. Die overstap maken de meeste grote fondsen pas over een paar jaar. Hoe de marktrente er dan bijstaat, hoe de financiële situatie dan is? Niemand die dat nu redelijkerwijs kan zeggen.

3. Bezwaren

Dan de derde grote vraag waar nog geen hard antwoord op is: hoeveel mensen zullen bezwaar gaan maken tegen de overgang naar een nieuw stelsel? Een grote groep ouderen wíl helemaal geen nieuw pensioenstelsel met een ‘verwachte uitkering’.

Maar individueel bezwaar maken bij het pensioenfonds, dat kan straks niet. Als het fondsbestuur besluit dat het over wil gaan op het nieuwe stelsel, dan kunnen tegenstanders daar weinig tegen doen. Tenzij ze naar de rechter stappen.

Misschien dat een deel daar vanaf ziet als ze straks voorgerekend krijgen hoe groot het verschil is tussen het pensioen dat ze nu krijgen, en het pensioen in het nieuwe stelsel. Het idee is dat dat vaak méér zal zijn, en dat dat simpele feit veel bezwaren zal wegnemen.

Maar waarschijnlijk niet die van iedereen. De Utrechtse advocaat en hoogleraar Europees pensioenrecht Hans van Meerten verwacht in elk geval heel wat rechtszaken. Zelfs nu de nieuwe wet nog niet is ingegaan beginnen zich daar al belangengroepen voor te vormen, ziet hij. “En er kloppen ook veel individuen bij mij aan die willen procederen.” Hij denkt bovendien dat die zaken veel kans maken bij de rechter: het ongevraagd aantasten van iemands (pensioen)eigendom is volgens Van Meerten in strijd met het Europees recht.

Ook de Raad voor de Rechtspraak verwacht dat er een ‘aanzienlijke werklast’ op de rechtbanken afkomt. De Raad van State verwacht juist dat het wel mee zal vallen met het aantal zaken. De Raad van State wijst daarbij op de wettelijke verplichting voor fondsen om het pensioengeld ‘evenwichtig’ te verdelen onder hun deelnemers, waardoor conflicten waarschijnlijk zullen uitblijven.

Het nieuwe pensioenstelsel in vogelvlucht


De grootste verandering in het nieuwe pensioenstelsel is dat er geen glasharde belofte meer wordt gedaan over hoe hoog de pensioenuitkering later zal worden. Je krijgt dus een ‘verwacht pensioen’, geen toegezegd pensioen. Daardoor hoeven pensioenfondsen geen grote geldbuffers aan te houden, en kunnen beleggingsopbrengsten van de fondsen sneller naar de bankrekeningen van gepensioneerden.

Keerzijde is dat de uitkering ook sneller omlaag kan als het wat minder gaat met de beleggingen. Grote financiële klappen hoeven gelukkig niet in één keer tot een gedecimeerde pensioenuitkering te leiden. Mocht er een financiële crisis komen, zoals in 2008, dan mag het effect daarvan verspreid worden over meerdere jaren. Zo kunnen de pensioenkortingen wat vereffend worden met goede beleggingsjaren.

Dat er straks niet één grote pot meer is binnen een pensioenfonds, moet een oplossing zijn voor alle generatieconflicten die nu opspelen. Ouderen hebben er dan bijvoorbeeld geen last meer van als huidige werknemers te weinig premie afdragen in het fonds waar zij samen in zitten, zoals de afgelopen jaren wel eens gebeurde. Omgekeerd hoeven jongeren niet meer met lede ogen aan te zien hoe ouderen vaak coulance weten af te dwingen bij de politiek voor pensioenkortingen, die volgens de wet eigenlijk al meerdere keren plaats hadden moeten vinden.

Géén deel van de nieuwe pensioenwet, maar wél een grote wens van oppositiepartijen GroenLinks en PvdA, is het actieplan om de groep werkenden terug te dringen die nu geen pensioen opbouwt. Dat gaat om werknemers zonder pensioenovereenkomst, bijvoorbeeld in de uitzendsector, en om zelfstandigen die nu niks opzij zetten. Door hier afspraken over te maken met de Stichting van de Arbeid, een samenwerking tussen werkgevers en werknemers, hoopt minister Schouten op steun van de oppositie in de Eerste Kamer voor haar pensioenwet.

Lees ook:

‘Evenwichtigere’ verdeling pensioenpot wankelt vanwege politiek verzet

De Kamer praat over een nieuw pensioenstelsel dat ervoor moet zorgen dat ook de jonge generatie straks een goed pensioen heeft. Maar de wet heeft zoveel haken en ogen dat de Kamer het nauwelijks meer overziet.

Commentaar: Het is vreemd dat niemand precies weet of het nieuwe pensioen beter of slechter uitpakt dan het huidige