Besluit van 27 mei 2021 tot wijziging van enkele vervaldata van wettelijke voorzieningen die zijn getroffen in verband met de uitbraak van COVID-19

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 25 mei 2021, nr. 3346133, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat en Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

Gelet op artikel 35, derde en zesde lid onder b, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, artikel 8, derde lid, van de Verzamelspoedwet COVID-19, artikel 5.4, derde en vijfde lid, van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, de artikelen 2, tweede lid, en 3, tweede lid, van de Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19 en artikel 3.1, derde lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 (Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid)

Het tijdstip van verval van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, met uitzondering van de artikelen 15 en 22, wordt vastgesteld op 1 augustus 2021.

Artikel 2 (Verzamelspoedwet COVID-19)

Het tijdstip van verval van artikel 1 van de Verzamelspoedwet COVID-19 wordt vastgesteld op 1 augustus 2021.

Artikel 3 (Tweede Verzamelspoedwet COVID-19)

  • 1. Het tijdstip van verval van artikel 3.4 van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 wordt vastgesteld op 1 augustus 2021.

  • 2. In afwijking van artikel 5.4, derde lid van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 treedt artikel 3.2 in werking met ingang van 1 augustus 2021.

Artikel 4 (Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19)

  • 1. Het tijdstip van verval van de Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19 wordt vastgesteld op 1 augustus 2021.

  • 2. De periode, bedoeld in artikel 2 van de Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19, wordt verlengd tot en met 31 juli 2021.

Artikel 5 (Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV)

Het tijdstip van verval van hoofdstuk 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV wordt vastgesteld op 1 augustus 2021.

Onze Minister voor Rechtsbescherming is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 mei 2021

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de eenendertigste mei 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

In 2020 zijn door middel van verschillende wetten juridische voorzieningen gerealiseerd in verband met de COVID-19-uitbraak die het mogelijk maken op diverse terreinen problemen als gevolg van de beperkende maatregelen te voorkomen of mitigeren.

In een aantal gevallen is de tijdelijkheid van deze voorzieningen expliciet vastgelegd doordat een vervaldatum voor de betreffende wettelijke bepalingen is vastgesteld. In een deel van deze tijdelijke voorzieningen is verlenging van de geldigheid mogelijk door bij koninklijk besluit een latere vervaldatum vast te stellen die ten hoogste twee maanden na de eerdere vervaldatum ligt. Er is geen maximum gesteld aan het aantal malen dat een verlenging langs deze weg kan plaatsvinden. Dit wettelijke systeem leidt er daardoor toe dat met redelijk korte intervallen een herijking plaatsvindt van de noodzaak tot continuering van de betreffende voorzieningen, en waar nodig een verantwoording tegenover het parlement.

In dit besluit wordt voor een aantal van deze voorzieningen de laatstelijk vastgestelde vervaldata gewijzigd van 1 juni 2021 in 1 augustus 2021 zodat de geldigheid daarvan verlengd wordt tot deze nieuwe vervaldatum. Het betreft de in de bijlage bij deze toelichting nader aangeduide voorzieningen in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, de Verzamelspoedwet COVID-19, de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, de Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19 en de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV.

Deze nota van toelichting wordt uitgebracht in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Justitie en Veiligheid.

Algemene overwegingen bij de verlenging van tijdelijke voorzieningen

De wettelijke voorzieningen waarop dit besluit ziet hebben gemeen dat zij zouden vervallen op 1 juni 2021, tenzij voor deze datum bij koninklijk besluit een ander tijdstip wordt vastgesteld waarop zij vervallen. Dit tijdstip kan ten hoogste twee maanden liggen na het eerder geldende tijdstip van verval. Bij het laatstelijk genomen verlengingsbesluit van 24 maart 2021 (Stb. 2021, 161) waren ten aanzien van de voorzieningen waarop de artikelen 1 tot en met 5 van dit besluit betrekking hebben, de vervaldata bepaald op 1 juni 2021. Het onderhavige besluit wijzigt deze vervaldata in 1 augustus 2021.

In het algemeen betreffen de voorzieningen waarop dit besluit betrekking heeft facultatieve voorzieningen waarmee praktische problemen van de uit de COVID-19-beleid voortvloeiende beperkingen het hoofd geboden kunnen worden. Gelet op de nog altijd bestaande noodzaak tot beperkende maatregelen ter voorkoming van nieuwe besmettingen ligt het in de rede deze voorzieningen voortgaande gelding te verlenen. Verder is relevant dat voorzieningen waarvan de gelding nu niet zou worden verlengd, niet op een later moment alsnog geactiveerd kunnen worden. Als op een later moment alsnog de behoefte zou bestaan aan zo’n voorziening, zou dan dus eerst een nieuw wetgevingstraject vereist zijn om deze opnieuw in het leven te roepen. Daarom is op dit moment voor verlenging van alle in de bijlage aangeduide voorzieningen gekozen.

Duur van de verlenging en aankondiging verval

Met dit besluit wordt voor deze bepalingen een nieuwe vervaldatum van 1 augustus 2021 vastgesteld, zodat dat deze voorzieningen toepasbaar blijven tot deze datum.

Het systeem van verlenging per twee maanden heeft tot gevolg dat pas op het moment van bekendmaking van een verlengingsbesluit zekerheid bestaat over de gelding voor de in dat verlengingsbesluit aangegeven periode. Deze periode van zekerheid neemt echter af gedurende die verlengingsperiode omdat een volgende verlengingsbesluit pas kort voor de vervaldata genomen wordt.

Met name bij het plannen van vergaderingen of zittingen kan dit problematisch zijn. Wanneer bijvoorbeeld het bestuur van een rechtspersoon het voornemen heeft om over zes weken een vergadering langs geheel elektronische weg te laten plaatsvinden, kan er op het planningsmoment nog onzekerheid bestaan of op die voorgenomen vergaderdatum de tijdelijke voorziening die dat mogelijk maakt nog wel zal gelden, wanneer de tussentijdse verlenging van die tijdelijke voorziening nog moet plaatsvinden.

Wij vinden het daarom wenselijk meer zekerheid te bieden op langere termijn en zijn daarom voornemens om de tijdelijke voorzieningen waarop dit verlengingsbesluit ziet, slechts te laten vervallen indien tenminste twee maanden vóór de voorgenomen vervaldatum een openbare aankondiging daarvan is gedaan. Dat impliceert dat ervan kan worden uitgegaan dat een tijdelijke voorziening tenminste de komende twee maanden nog toepasselijk zal zijn, tenzij inmiddels een eerdere vervaldatum daarvan is aangekondigd.

In verband met de komende periode waarin veel vergaderingen bij rechtspersonen plaatsvinden en gelet op het feit dat deze vergaderingen voorbereidingstijd nodig hebben, is het voornemen om de voorzieningen die in paragraaf 4 zijn neergelegd op zijn vroegst pas per 1 oktober 2021 te laten vervallen. Dit komt tegemoet aan een in de praktijk breed levende wens om in deze bijzondere situatie voor langere termijn duidelijkheid te hebben over de geldingsduur van de Tijdelijke wet.

Het voornemen bestaat om de Tijdelijke voorziening betalingsuitstel met ingang van 1 augustus 2021 te laten vervallen. Dit wordt nader uiteengezet in de toelichting op artikel 5 van het besluit.

Parlementaire voorhang

Voor een aantal van de voorzieningen waarop dit besluit betrekking heeft, geldt de verplichting om het ontwerp van het verlengingsbesluit gedurende een week aan de beide Kamers van de Staten-Generaal voor te hangen. In de laatste kolom van de tabel in de bijlage is aangegeven op welke onderdelen van dit besluit de voorhang betrekking heeft. Dit betreft:

  • artikel 1 ingevolge artikel 35, vierde lid van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid;

  • artikel 2 ingevolge artikel 8, derde lid, van de Verzamelspoedwet COVID-19;

  • artikel 3, eerste lid, ingevolge artikel 5.4, zesde lid, van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19; en

  • Artikel 5, ingevolge artikel 3.1, vierde lid van de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV.

Voor artikel 3, tweede lid, en artikel 4 geldt geen voorhangverplichting.

In verband hiermee is een ontwerp van dit besluit op 12 mei 2021 toegezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal.1

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid bevat een aantal uiteenlopende voorzieningen op het terrein van JenV, die voor een belangrijk deel de strekking hebben tijdelijk elektronische vergaderingen en rechtszittingen mogelijk te maken waar de bestaande wetgeving slechts in fysieke zittingen voorzag.

Deze wet zou zijn vervallen per 1 september 2020 tenzij een ander vervalmoment werd vastgesteld, zoals bij dit besluit opnieuw wordt gedaan. Voor de artikelen 15 en 22 vloeit uit de wet zelf al rechtstreeks een ander vervalmoment voort, te weten 1 september 2023. Hoewel dit verlengingsbesluit geen betrekking heeft op deze artikelen blijven deze dus ook gelden tot uiterlijk 1 september 2023.

Ten aanzien van de maatregelen die betrekking hebben op de procesvoering in burgerlijke, bestuursrechtelijke en strafzaken geldt het volgende. Hoewel de rechtspraak in de afgelopen periode in toenemende mate is gaan werken met fysieke zittingen, moet toch nog regelmatig gebruik gemaakt worden van de mogelijkheid om zittingen geheel of ten dele langs elektronische weg te laten plaatsvinden. De nog steeds noodzakelijke maatregelen ter voorkoming van besmetting (zoals een strakke zittingsplanning om groepsvorming in de wachtruimte te voorkomen en de noodzaak van reiniging van de ruimtes voor en na een fysieke zitting) leiden ertoe dat de zittingscapaciteit niet voldoende is om enkel met fysieke zittingen te volstaan. Daarbij speelt ook een rol dat de achterstanden die zijn ontstaan in de eerste periode van de COVID-19-maatregelen drukken op de beschikbare zittingscapaciteit.

Artikel 2

Dit artikel betreft artikel 1 van de Verzamelspoedwet COVID-19, dat het mogelijk maakt om fysiek contact (met name: uitwisseling van te ondertekenen papieren documenten) achterwege te laten.

Artikel 3

Het eerste lid van dit artikel betreft artikel 3.4 van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, dat het mogelijk maakt om in tuchtrechtelijke zaken de zitting langs elektronische weg te laten plaatsvinden op dezelfde voet als voor burgerlijke, bestuursrechtelijke en strafzaken is mogelijk gemaakt in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid. Ik verwijs hierbij naar de toelichting op artikel 1. Omdat de behandeling van tuchtrechtelijke zaken veelal in gerechtsgebouwen plaatsvindt, geldt hetgeen daar is opgemerkt over fysieke zittingen in burgerlijke, bestuursrechtelijke en strafzaken eveneens voor de categorie van tuchtrechtelijke zaken.

Het tweede lid van artikel 3 ziet op de taak en bevoegdheid van de Minister van Justitie en Veiligheid om door middel van het Nationaal Cyber Security Centrum bijstand te verlenen aan de in de wijziging opgesomde categorieën bedrijven en instellingen op medisch terrein die betrokken zijn bij de bestrijding van COVID-19. Deze tijdelijk toegekende taak en bevoegdheid zal komen te vervallen bij de inwerkingtreding van artikel 3.2 van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19. Artikel 5.4 van laatstgenoemde wet bepaalt dat artikel 3.2 in werking treedt met ingang van 1 december 2020, tenzij bij koninklijk besluit een later tijdstip van inwerkingtreding wordt aangewezen dat ten hoogste twee maanden later ligt dan het eerder geldende tijdstip. Om de mogelijkheid tot bijstandverlening te verlengen wordt bij dit besluit 1 augustus 2021 aangewezen als nieuwe datum van inwerkingtreding van artikel 3.2 van de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19.

Artikel 4

Dit artikel betreft de voorzieningen die zijn getroffen met betrekking tot termijnen en betalingsverplichtingen die gelden op grond van de Rijksoctrooiwet 1995. Met deze voorzieningen wordt de toeslag voor het te laat betalen van instandhoudingstaksen voor in het Koninkrijk geldende octrooirechten tijdelijk op nihil gesteld en wordt de directeur van het Octrooicentrum Nederland in staat gesteld tijdelijk termijnen die ingevolge de Rijksoctrooiwet 1995 gelden, te verlengen. In aanvulling op de hiervoor gemaakte algemene overwegingen bij de verlenging van de tijdelijke voorzieningen, is van belang dat de financiële positie van met name het midden- en kleinbedrijf op dit moment nog steeds precair is de impact daarvan nu voelbaar wordt. Voor octrooirechten die in meerdere landen tegelijk gelden, is voorts van belang dat octrooihouders en hun gemachtigden veelal te maken hebben met diverse beperkende maatregelen die in verschillende landen van toepassing zijn.

Artikel 5

Dit artikel betreft de Tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19 zoals neergelegd in de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV. Deze voorziening geeft een schuldenaar de mogelijkheid de rechtbank te verzoeken een verzoek tot faillietverklaring aan te houden gedurende een termijn van twee maanden, indien aannemelijk is dat diens betalingsproblemen uitsluitend of hoofdzakelijk in verband staan met de gevolgen van de COVID-19-uitbraak. Verder geeft deze voorziening op dezelfde gronden een schuldenaar de mogelijkheid de schorsing van executie of de opheffing van beslagen te vorderen.

Het aantal beroepen op de Tijdelijke voorziening betalingsuitstel is de afgelopen twee maanden sterk afgenomen. De enkele keer dat er een beroep op de regeling is gedaan, is het verzoek afgewezen. Daarmee lijkt de regeling de praktijk niet meer van nut te zijn. Gelet hierop ben ik voornemens om deze voorziening niet opnieuw te verlengen na de in dit besluit vastgestelde vervaldatum van 1 augustus 2021.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Bijlage bij de nota van toelichting

Artikel in dit besluit

Betreft

Artikel

Strekking voorziening

Voorhangplicht

1

Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid

1

Buitenwerkingstelling voorprocedures gedelegeerde regelgeving

Ja

   

2

Mondelinge behandeling langs elektronische weg in burgerlijke en bestuursrechtelijke procedures

Ja

   

3

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zonder voorafgaande mondelinge behandeling

Ja

   

4

Geldigheid deskundigenverklaring art. 1:28a BW bij verzoek wijziging aanduiding geslacht in geboorteakte)

Ja

   

5

Algemeen (afwijkingen van wettelijke verplichtingen tot houden fysieke bijeenkomsten)

Ja

   

6

Alg. vergadering verenigingen langs elektronische weg

Ja

   

7

Verlenging termijn verslaglegging vereniging/coöperatie

Ja

   

8

Verlenging termijn verslaglegging NV

Ja

   

9

Alg vergadering NV's (verlenging termijn)

Ja

   

10

Alg vergadering NV's (elektronische weg)

Ja

   

11

Alg vergadering NV's (elektronische weg)

Ja

   

12

Alg vergadering NV's (elektronische weg)

Ja

   

13

Alg vergadering NV's (elektronische weg)

Ja

   

14

Alg vergadering NV's (elektronische weg)

Ja

   

16

Verlenging termijn verslaglegging BV

Ja

   

17

Alg vergadering BV's (elektronische weg)

Ja

   

18

Alg vergadering BV's (elektronische weg)

Ja

   

19

Alg vergadering BV's (elektronische weg)

Ja

   

20

Alg vergadering BV's (elektronische weg)

Ja

   

21

Alg vergadering BV's (elektronische weg)

Ja

   

23

Verlenging termijn verslaglegging Stichting

Ja

   

24

Vereniging van eigenaars (vergaderingen langs elektronische weg)

Ja

   

25

toepasselijkheid Overgangswet nieuw BW

Ja

   

26

Verlijden akte notaris met audiovisuele middelen

Ja

   

27

Strafrecht: horen/verhoren per telefoon

Ja

   

28

Mondelinge behandeling strafzaken langs elektronische weg

Ja

   

29

Verlenging termijn tenuitvoerlegging taakstraffen

Ja

   

30

Herstel verzuim hoger beroep vreemdelingenzaken

Ja

   

31

Ledenvergadering Nba langs elektronische weg

Ja

   

32

Ledenvergadering NOvA langs elektronische weg

Ja

2

Verzamelspoedwet COVID-19

1

Feitelijke onmogelijkheid uitreiking deurwaardersexploten in persoon i.v.m. COVID-19

Ja

3

Tweede Verzamelspoedwet COVID-19

3.1 / 3.2

Tijdelijke wijziging Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (bijstand NCSC aan medische instellingen)

Nee

   

3.4

Mondelinge behandeling langs elektronische weg in tuchtrechtelijke zaken

Ja

4

Tijdelijke rijkswet voorziening Rijks-octrooiwet 1995 COVID-19

1

Opschorting termijnen in Rijksoctrooiwet 1995

Nee

   

2

Nihilstelling verschuldigde toeslag bij betaling na de vervaldag

Nee

5

Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV

2.1

Begripsbepalingen bij Tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19

Ja

   

2.2

Aanhouding van de behandeling van een faillissementsaanvraag

Ja

   

2.3

Schorsing van executie en opheffing van beslagen

Ja

   

2.4

Afwijkingen van de Faillissementswet

Ja


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/21, 35 434, nr. 15; Kamerstukken I 2020/21, 35 434, K.

Naar boven